Hoofdstuk 6 Programming Languages

Redacteuren: Groep 6

Wat is belangrijk?

  • 6.1 Voor een MIK-er is het handig om alle basis begrippen te kennen.
  • 6.2 Belangrijke paragraaf, leer deze goed! Je moet goed begrijpen hoe objecten en methods werken/aangeroepen worden.
  • 6.3 Begrippen rondom variabelen kennen.
  • 6.4 Algemeen weten wat translation betekend en de processen die daarbij worden doorlopen. Weet ook wat er bedoeld wordt met free-format languages.
  • 6.5 Goed doorlezen: Additional Features. De rest van de paragraaf is vooral herhaling en zou je dus al moeten weten.
  • 6.6 De begrippen parallel en concurrent processing moet je kennen.
  • 6.7 Handig om door te lezen, echter is het herhaling van logica en zijn de powerpoints van logica soms handiger.

Zie voor de belangrijkste begrippen ook de powerpoint!

Wat is onbelangrijk?

  • 6.1 Het is onbelangrijk de verschillende programeertalen te kennen.
  • 6.3 Alleen even herhalen, hebben we al tijdens de colleges gehad.
  • 6.7 De alinea over Prolog is leuk voor geïnteresseerden, maar hoef je nu nog niet te kennen. (Prolog wordt behandeld in het derde jaar.)

(NIEUW) Tien beste tentamenvragen (inclusief antwoorden)

  1. Wat is het grootste voordeel van Software Development Packages? Antwoord: De gebruiker kan makkelijk tussen de editor en debugging tools wisselen terwijl er aanpassingen aan het programma worden gemaakt en getest. (Sicco Chanier)
  2. Wat is het verschil tussen een assembler en een compiler? Antwoord: Een assembler zet mnemonische expressies (assembler instructies) om in machine instructies, terwijl een compiler source code omzet in machine instructies (Safira Wortel)
  3. Op welke vier verschillende manieren kan een programmeertaal opgebouwd zijn?Antwoord: 1-imperatief of procedureel. 2- declaratief. 3-functioneel. 4-object-georiënteerd. (Carly Hill)
  4. Wat is een natuurlijke taal en wat is een formele taal geef een voorbeeld van beide. Antwoord: Een natuurlijke taal is een gesproken taal zoals bijvoorbeeld Nederlands. Een formele taal is een programmeertaal zoals C# of Java. (Ton Koning)
  5. Mikkers op het amc leren in hun studie te werken met de programmeertaal JAVA. Onder welk paradigma van programmeertalen valt JAVA eigenlijk? Antwoord: JAVA is object georiënteerd. (Rutger de Graaf)
  6. Hoe wordt een constructor geïdentificeerd? Antwoord: Het is een method met dezelfde naam als de class. (Sicco Chanier)
  7. Hoe heet het proces waarin een programma van één programmeertaal wordt omgezet in een andere programmeertaal? Leg ook uit hoe we de originele versie benoemen en de nieuwe versie. Antwoord: Dit proces heet translatie. Het programma in zijn originele vorm heet het source-program. De vertaalde versie is het object-program. (Martin van Kuik)
  8. Wanneer is een verzameling statements of booleans inconsistent? Antwoord: Wanneer het onmogelijk is voor alle statements om op hetzelfde moment waar te zijn. (Rutger de Graaf)
  9. Wat zijn de 4 belangrijkste programmeerparadigma's? antwoord: imperatief programmeren, declaratief programmeren, functioneel programmeren en objectgeöriënteerd programmeren (Rodayna Aaliouli)
  10. Als wat is het imperative paradigm ook bekend en wat representeert het ? Antwoord: Het imperative paradigm is ook bekend als het procedural paradigm. Het representeert de traditionele benadering tot het programmeer process. (Lakisha Helstone)

(OUD) Tien beste tentamenvragen (inclusief antwoorden)

  1. Wat is het verschil tussen een class en een object? Een class is de beschrijving van een object (Hans Teunisse)
  2. In het object-georiënteerde programmeerparadigma is 'encapsulation' een belangrijk begrip. Wat houdt dit ('encapsulation') in? Antwoord: 'Encapsulation' is het beperken van de toegang tot de interne eigenschappen van een object. Als functie 'encapsulated' is, is deze alleen toegankelijk voor het object zelf, dergelijke functies worden ook wel 'private' genoemd. (Olav Trauschke)
  3. Geef de definitie van parallel- of concurrent processing. Antwoord: parallel- of concurrent processing heeft meerdere CPU's nodig; één voor elke activatie om die uit te voeren. (Eva Surquin)
  4. Wat is een verschil tussen het datatype int en het datatype float? Antwoord: het datatype int kan alleen gebruikt worden voor gehele getallen en het datatype float alleen voor reële getallen. (Naomi Uwugiaren)
  5. Waarin verschilt een interpreter van een translator/compiler? Antwoord: Een interpreter maakt geen kopie van de machinetaal om het later uit te voeren, maar voert de instructies, zodra ze zijn vertaald, al uit. (Jeroen Tichelaar)
  6. Wat zijn assemblers? Antwoord: Assemblers zijn vertaalmachines om mnemonische expressies te vertalen in machine taal. (Michelle Emmen)
  7. Cross-Platform software betekent dat de software onafhankelijk is van …A… en …B…, zodat het in het hele netwerk uitvoerbaar is. Waar is de software onafhankelijk van? Antwoord: De software is onafhankelijk van de computersoort en operating system of user interface. (Esmée Tensen)
  8. Wanneer worden encapsulated functies private of public genoemd? Antwoord: functies die buiten het object beschikbaar zijn worden public genoemd. Functies die buiten het object niet beschikbaar zijn worden private genoemd. (Patrick Morais de Almeida)
  9. Waar verwijst, volgens het boek, de Boolean type naar? Antwoord: De Boolean type verwijst naar data items die alleen de waarden true of false kunnen aannemen.(Uchaindani Watson)
  10. Noem minstens 3 verschillende data types. Antwoord: Interger, float, boolean en character. (Frank Horenberg)

Voorgestelde tentamenvragen (inclusief antwoorden)

Niet-redacteuren mogen hier tentamenvragen voorstellen.

  1. Wat is het grootste voordeel van Software Development Packages? Antwoord: De gebruiker kan makkelijk tussen de editor en debugging tools wisselen terwijl er aanpassingen aan het programma worden gemaakt en getest. (Sicco Chanier)
  2. Hoe wordt een constructor geïdentificeerd? Antwoord: Het is een method met dezelfde naam als de class. (Sicco Chanier)
  3. Wat is het verschil tussen een assembler en een compiler? Antwoord: Een assembler zet mnemonische expressies (assembler instructies) om in machine instructies, terwijl een compiler source code omzet in machine instructies (Safira Wortel)
  4. Een computer programma bestaat uit statements die onderverdeeld kunnen worden in 3 categorieën. Welke zijn die? Antwoord: declarative statements, imperative statements en comments. (Safira Wortel)
  5. Op welke vier verschillende manieren kan een programmeertaal opgebouwd zijn?Antwoord: 1-imperatief of procedureel. 2- declaratief. 3-functioneel. 4-object-georiënteerd. (Carly Hill)
  6. Wat is het verschil tussen een array en een aggregaattype(structuur/record/homogene array)?Antwoord: Een array is en groep elementen van één datatype, een aggregaattype is een groep elementen van verschillende datatypes. (Carly Hill)
  7. Wat is een natuurlijke taal en wat is een formele taal geef een voorbeeld van beide. Antwoord: Een natuurlijke taal is een gesproken taal zoals bijvoorbeeld Nederlands. Een formele taal is een programmeertaal zoals C# of Java. (Ton Koning)
  8. Leg het verschil uit tussen de declaratieve statements en imperatieve statements. Antwoord: bij een declaratieve statement gaat het om de terminologie van een programmeertaal en bij een imperatieve statement gaat het om de beschrijving van een achterliggend algoritme. (Ton Koning)
  9. Mikkers op het amc leren in hun studie te werken met de programmeertaal JAVA. Onder welk paradigma van programmeertalen valt JAVA eigenlijk? Antwoord: JAVA is object georiënteerd. (Rutger de Graaf)
  10. Wanneer is een verzameling statements of booleans inconsistent? Antwoord: Wanneer het onmogelijk is voor alle statements om op hetzelfde moment waar te zijn. (Rutger de Graaf)
  11. Bij het programmeren in bijvoorbeeld JAVA wordt er gebruik gemaakt van data-types. Geef minimaal drie verschillende data-types waar gebruik van wordt gemaakt en omschrijf ze. Antwoord: 1. Integer: Is een type dat gehele getallen beschrijft (bv. 1,2,3), 2. Double: Is een type dat alleen komma-getallen beschrijft (bv. 1.0, 2.0, 3.0), 3. Boolean: Is een conditie die waar/onwaar kan zijn (true/false), 4. Float: Is een type dat gehele getallen maar ook komma-getallen beschrijft (bv. 1, 1.0, 0.01), 5. String: Is een type dat letters/tekst beschrijft (bv. "Hello World!"). (Martin van Kuik)
  12. Hoe heet het proces waarin een programma van één programmeertaal wordt omgezet in een andere programmeertaal? Leg ook uit hoe we de originele versie benoemen en de nieuwe versie. Antwoord: Dit proces heet translatie. Het programma in zijn originele vorm heet het source-program. De vertaalde versie is het object-program. (Martin van Kuik)
  13. Wat zijn de 4 belangrijkste programmeerparadigma's? antwoord: imperatief programmeren, declaratief programmeren, functioneel programmeren en objectgeöriënteerd programmeren (Rodayna Aaliouli)
  14. Wat is het verschil tussen een object en een class? antwoord: een object is een voorbeeld van een class. Een class is een code die niet verandert tijdens de uitvoering van een programma. Een class is dus een algemeen iets met specifieke voorbeelden (object). Bijv. Class: dier Object: leeuw. Objecten hebben ook een levensduur, classes niet (Rodayna Aaliouli)
  15. Als wat is het imperative paradigm ook bekend en wat representeert het ? Antwoord: Het imperative paradigm is ook bekend als het procedural paradigm. Het representeert de traditionele benadering tot het programmeer process. (Lakisha Helstone)
Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License